Tijd ik verdrijf je,
geweest, gedaan, vervlogen
in onvoltooid verleden strijd,
partijdig na hardvochtigheid.
O tijd verblijdt me,
je nam, je neemt en geeft,
wat breng ik jou
als ik-gerichte ik?
Dan roof ik je en zie,
tijd genoeg oogst haastigheid,
je schrijnt me tijd, want wie wij zijn,
laat zich in duister lezen.
Tijd, je geeft me tijd
van nu tot aan toekomstigheid,
je leert en baart me rozen,
ik beid je en te zijner tijd
heb ik je lief.
Leed is toch altijd tijdelijk tijd?
Heel jij niet alle wonden?
Hoe dan ook tijd
toon ik respect
en zal ik je niet doden,
tijd is geen geld, nee, tijd is tijd,
hoelang al is spoed geboden?
Want schreiende bruid
het leed van ons land
spiegelt zich in
uw zilveren zweten.
Toon dwaze moeders uw berouw,
veroordeel die smerige oorlog,
opdat uw kind niet zeggen zal:
'Ik heb het niet geweten.'
Delft, 22 september 2003, bewerkt in Rotterdam, 28 november 2015